Molukkers en de laatkoloniale samenleving, 1864-1942 | ||
De specerijeilandenLang voordat Columbus op weg ging om Indië te zoeken, waren de Molukken in Azië bekend als hét gebied waar bijzondere specerijen, zoals kruidnagel en nootmuskaat, vandaan kwamen. Chinese en Arabische kooplieden hadden eeuwenlang die handel in handen. In de 16e eeuw namen de Portugezen en Spanjaarden die rol gedeeltelijk over.Maar het waren uiteindelijk de Nederlanders die in de 17e eeuw - van Java uit - de Molukse eilanden onder hun gezag brachten. Dit gebeurde onder de vlag van de VOC en kostte meer dan zestig jaar verbitterde strijd. Als 'eerste multinational' deelde de VOC in Nederlands-Indië de lakens uit, tot het einde van de 18e eeuw. Inheemse machthebbers kregen gedicteerd welke producten hun bevolking moest verbouwen en aan de Nederlanders verkopen. Door handelsmonopolies en tariefmuren zorgde Nederland er voor dat de Indische handel optimaal ten goede kwam aan de Nederlandse staat. Zo gold voor de Molukken een specerijenmonopolie. Alleen die delen van de Indische archipel die voor het controleren van de handel van belang waren, werden daadwerkelijk bezet. De rest werd min of meer met rust gelaten. Maar in de tweede helft van de 19e eeuw veranderde de situatie. Andere Europese landen lieten een begerig oog vallen op delen van Indië. Als reactie daarop werd de gehele archipel gaandeweg door Nederland bezet. Deze 'pacificatie' ging gepaard met felle strijd, onder andere in Aceh. Nederlands-Indië werd een kolonie naar 'modern' westers model.
KNIL-militairen op het Molukse eiland Saparua, omstreeks 1898. (Foto: MuMa)
Daarbij keerde ook het economisch tij. Particuliere (westerse) ondernemers kregen vrij baan om naar eigen inzicht in Indië allerlei bedrijven te beginnen. Niet alleen rationeel opgezette plantages, maar ook mijnen, transportfirma's, fabrieken en groothandels. Deze opening ging gepaard met een politiek van geleidelijke afbraak van monopolies en andere handelsbeperkingen. Die werden nu als belemmering voor de economische ontwikkeling gezien.Met ingang van 1864 werd ook het aloude specerijenmonopolie in de Molukken afgeschaft. Maar deze maatregel was een noodgreep. Het monopolie was namelijk in feite al doorbroken: handelaren hadden kruidnagel- en nootmuskaatplanten naar het Caraïbisch gebied gesmokkeld. Toen daar de specerijenproductie eenmaal op gang kwam, kelderden de wereldprijzen. In de Molukken ontstond armoede en gebrek aan werk. Onder die omstandigheden boekte de koloniale overheid voor het eerst succes bij haar pogingen om (christelijke) Molukkers op ruime schaal te werven als ambtenaar, onderwijzer, hulpprediker - en vooral: als militair. Er ontstond gaandeweg zelfs een 'militaire traditie'. Ambonezen namen van vader op zoon dienst in het Koninklijke Nederlands-Indische Leger (het KNIL). Dat leverde hun ten opzichte van andere 'inheemsen' een bevoorrechte positie op. Door hun loyaliteit en inzet (bijvoorbeeld in de Aceh-oorlogen) verwierven zij als soldaat een positief imago: niet alleen bij de koloniale overheid, maar ook bij de eigen Molukse gemeenschap.
Molukse KNIL-militairen in vooroorlogs uniform voor de poort van Fort Nieuw-Victoria op Ambon (omstreeks 1910). (Foto: MuMa)
Van een enkele Molukse gemeenschap was trouwens geen sprake. De bevolking van de Molukken werd gekenmerkt door grote onderlinge verschillen. Zo ook wat betreft de verhouding tot het Nederlandse gezag. Die lag heel anders voor moslims dan voor christenen; en anders voor 'Keiëzen' dan voor 'Ambonezen'.
Tweede Chinese straat in Ambon-Stad omstreeks 1900. Rechts op de voorgrond twee Molukse KNIL-militairen. (Foto: MuMa)
In de laatkoloniale tijd, met name in de jaren 1920, begon in Nederlands-Indië ook het nationalisme op te komen. De door het koloniale gezag ingezette modernisering wekte bij vele Indonesiërs ook de behoefte aan een eigen staat. Nationalisten waren er ook onder de Molukkers, hoewel slechts gering in aantal. Een grote meerderheid van de Molukse bevolking gaf nog nauwelijks blijk van enig politiek bewustzijn.LiteratuurR. Chauvel, 'Ambon's Other Half: Some Preliminary Observations on Ambonese Moslem Society and History', in: Review of Indonesian and Malayan Affairs, june 1980, p. 40-80.G.W.T. Dames, Oom Ambon van het K.N.I.L., Den Haag 1954. R.R.F. Habiboe, 'De economische ontwikkeling van de Molukken, 1900-1938', in: A.H.P. Clemens. & J.Th. Lindblad, Het belang van de buitengewesten. Economische expansie en koloniale staatsvorming in de Buitengewesten van Nederlands Indië, 1870-1942, Amsterdam 1989. NEHA serie 3, p. 243 t/m 279. C.A. Heshusius, Soldaten van de kompenie. KNIL 1830-1950. Een fotodocumentaire over het dagelijks leven van het koloniale leger in Nederlands-Indië, Houten 1986. H. Keppy, De laatste inlandse schepelingen. Molukkers in dienst van de Koninklijke Marine 1915-1965, Amsterdam 1994. G.J. Knaap, W. Manuhutu & H. Smeets (red.), Sedjarah Maluku.Molukse geschiedenis in Nederlandse bronnen, Amsterdam 1992. Knaap, Gerrit & Ger Teitler (red.) De Verenigde Oost-Indische Compagnie. Tussen oorlog en diplomatie, Leiden 2002. Manuhutu, W. 'Pacificatie in practijk, de expansie van het Nederlands gezag op Ceram, 1900-1942', in: J. van Goor (red.), Imperialisme in de marge. De afronding van Nederlands-Indië, Utrecht 1986. H.L. Zwitzer & C.A. Heshusius, Het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger 1830-1950, Den Haag 1977. | ||

woensdag 28 december 2011
Molukkers en de laatkoloniale samenleving, 1864-1942
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten